Homilie van kardinaal Jozef Ratzinger
tijdens de dankzeggingsmis voor de zaligverklaring van de stichter van het Opus Dei, in de Basiliek van de Twaalf Apostelen (Rome), op 19 mei 1992
De Openbaring van Johannes die ons op schrikwekkende wijze zoveel vertelt over het verleden en de toekomst van onze geschiedenis, openbaart nogmaals de hemel aan de aarde en toont ons dat God de wereld niet in de steek laat. Soms haalt het kwaad de bovenhand, maar tenslotte zijn we zeker van Gods overwinning.
Temidden van de aardse beslommeringen weerklinkt hoe langer hoe luider een lofzang. Rond de troon van God groeit het koor der uitverkorenen wier vergeten leven is uitgegroeid tot vreugde en verheerlijking. Dit koor zingt niet enkel in 't hiernamaals; het bereidt zich voor in de schoot van de geschiedenis terwijl het zich in het verborgene bevindt. Dit zegt de stem die van de troon uitgaat, t. t. z, de stem van God zelf, zeer duidelijk : « Looft onze God, al zijn dienstknechten, gij die Hem vreest, gij kleinen en groten " (Ap. 19, 5).
Het is een oproep om onze eigen taak in de wereld te vervullen en om aldus reeds vanaf heden deel te hebben aan de eeuwige liturgie. De zaligverklaring van Josemaria Escriva zegt ons dat deze priester van onze eeuw reeds deel uitmaakt van het koor dat Gods lof bezingt, Volgende woorden uit de liturgie van vandaag zijn op hem toepasselijk: "Die Hij heeft voorbestemd, [. . , ] heeft Hij verheerlijkt" (Rom. 8, 30). De verheerlijking is niet enkel toekomst, zij is reeds werkelijkheid; de zaligverklaring herinnert ons er aan.
"Looft onze God, gij kleinen en groten" . In deze oproep hoorde Josemaria zijn roeping, maar hij heeft ze niet enkel op zichzelf en op zijn eigen leven toegepast. Hij heeft haar opgevat als een zending, een opdracht : de oproep van God verspreiden en hem laten horen in de wereld. Hij heeft groot en klein uitgenodigd om God te loven; juist door dit te doen heeft hij God verheerlijkt.
Josemaria Escriva was er zich al heel vroeg van bewust dat God een plan met hem had, dat Hij hem nodig had voor een welbepaalde taak. Maar hij kende deze taak niet. Waar kon hij ze ontdekken, hoe kon hij een antwoord vinden? Hij ging vooral op zoek in het beluisteren van Gods Woord, in de Heilige Schrift. Hij las de Bijbel, niet als een boek over het verleden of minder nog als een boek dat problemen behandelt waarover men kan discussiëren, maar als een actueel woord dat zich richt tot de mens van nu; als een woord waarin ieder van ons voorkomt en waarin wij onze plaats moeten zoeken om onze weg te vinden, In deze zoektocht trof hem vooral het verhaal van de blinde bedelaar Bartimeüs die langs de weg naar Jericho gezeten hoorde spreken over het voorbijgaan van Jezus en die luid begon te roepen opdat Hij medelijden met hem zou hebben (Mc. 10, 46-52). Toen de leerlingen de blinde bedelaar wilden doen zwijgen, draaide Jezus zich naar hem toe en vroeg hem: "Wat wilt ge dat Ik voor u doe?". Bartimeüs antwoordde Hem: "Heer, maak dat ik zien kan!"
Josemaria herkende zichzelf in Bartimeüs. Een mens kan pas goed zien als hij God leert zien. En hij leert God zien als hij de wil van God ziet en bereid is ermee in te stemmen. Het verlangen om de wil van God te kennen en zijn eigen wil aan Gods Wil te onderwerpen is steeds de drijfkracht van Escriva' s leven gebleven, "Uw wil geschiede op aarde als in de hemel".
Doorheen deze zoektocht, door dit onophoudelijk gebed werd hij voorbereid om zoals Petrus te antwoorden: "Heer, op uw woord zal ik de netten uitgooien. " (Lc. 5,5 )
Zijn jawoord werd niet minder avontuurlijk dan dat van Petrus op de oever van het meer van Gennesaret na een nacht vruchteloos vissen. Spanje was verwoest door de haat jegens de Kerk, jegens Christus, jegens God. Toen hij de opdracht kreeg om de netten voor God uit te gooien, wilde men de Kerk in Spanje uitroeien. Maar hij heeft, in zijn hoedanigheid als Gods visser, heel zijn leven onvermoeibaar de netten uitgegooid in de wateren van de geschiedenis om groten en kleinen naar het Licht te brengen, om hun het leven terug te geven.
De wil van God. De heilige Paulus schrijft aan de Tessalonicenzen: "God wil dat gij u heiligt" (l Tes. 4, 3). De wil van God is per slot van rekening heel eenvoudig en fundamenteel dezelfde voor iedereen : de heiligheid. En heiligheid betekent, zoals de lezing van vandaag ons zegt, gelijken op Christus (Rom. 8, 9).
Josemaria Escriva vatte deze oproep niet uitsluitend voor zichzelf op, maar in hoofdzaak als een zending voor de anderen : hen de moed geven om heilig te zijn en voor Christus een gemeenschap van broers en zussen verzamelen. De betekenis van het woord "heilig" is in de loop der tijden danig verengd; de gevolgen ervan zijn tot op heden nog te merken. Hierbij denken wij aan de heiligenbeelden op onze altaren, aan mirakels en heldhaftige deugden. Wij denken dat het slechts om een gering aantal uitverkorenen gaat waar wij niet bij horen. Wij laten de heiligheid aan die onbekende minderheid en wij stellen ons bescheiden tevreden met wat we zijn.
Josemaria Escriva heeft de christenen uit deze geestelijke lauwheid gehaald: neen, de heiligheid is niets ongewoons, maar een gewone en normale werkelijkheid voor elke gedoopte. Zij bestaat niet in het zoeken van weet ik wat voor onnavolgbare en onbereikbare heldhaftigheden, maar zij neemt duizend verschillende gedaanten aan, Zij kan om het even hoe en onder alle omstandigheden beleefd worden. Zij is de normale toestand.
Ze bestaat erin het dagdagelijkse leven te leven met de blik op God gericht en te doorkneden met de geest van het geloof. Met dit doel voor ogen heeft de zalige Josemaria onvermoeibaar de werelddelen afgereisd en heeft hij tot de mensen gesproken om hun moed in te spreken om heilig te zijn, t. t. z. om het avontuur te wagen christen te zijn, waar het leven ons ook geplaatst heeft. Zo is hij een groot man van de daad geworden, die van Gods wil leefde en opriep om zich aan deze wil over te leveren, maar zonder daarom moraliserend te worden. Hij wist dat wij onszelf niet alleen kunnen redden; net zoals de liefde veronderstelt bemind te worden, vraagt de heiligheid ook een ander element: aanvaarden om door God bemind te worden. Zijn stichting heet Opus Dei (Gods werk), en niet opus nostrum (ons werk). Hij wilde niet zijn werk scheppen, het werk van Josemaria Escriva, hij wou geen monument voor zichzelf bouwen. "Mijn werk is niet van mij", kon en wou hij zeggen in de lijn van Jezus, door Hem na te volgen (Joh. 7, 16). Hij wou niet zijn eigen wil doen, maar ruimte laten aan God opdat zijn werk gedaan zou worden. Hij was er zich zeker bewust van dat Jezus in het Johannesevangelie zegt : "Dit is het werk dat God van u vraagt : te geloven. . . " (Joh. 6, 29), d. w. z. zich onderdompelen in God zodat Hij door ons kan handelen. Op dezelfde manier zien we de vereenzelviging met de woorden van Petrus in het evangelie van vandaag, die zijn woord geworden zijn : "Ik ben een zondig mens". . . Toen de zalige Josemaria de overvloedige visvangst van zijn leven zag, kreeg hij net als Petrus schrik omwille van zijn eigen ellende vergeleken bij wat God met en door hem wilde doen. Hij zegde dat hij een "grondlegger zonder grondvesten" en een "onbekwaam instrument" was; hij wist wel dat niet hijzelf dat alles gedaan had, dat hij het niet zou gekund hebben, maar dat God had willen handelen door gebruik te maken van een stuurloos instrument. Dat strookt ook met het begrip van "heldhaftige deugd": enkel datgene wat God zelf kan doen, gebeurt. Josemaria erkende zijn ellende, maar hij leverde zich over aan God zonder zichzelf te zoeken; hij handelde om de wil van God te verwerkelijken zonder te vragen wat er van hem zou worden noch wat hij voor zichzelf zou hebben. Hij sprak steeds over zijn "dwaasheden", de eerste stappen zonder de minste mate- riële middelen, grenzend aan het onmogelijke. Al wat hij moest wagen en wat hij waagde leek dwaasheid. Ik herinner mij een uitspraak van zijn grote landgenoot Miguel de Unamuno : "Alleen dwazen doen ernstige dingen; verstandige mensen brengen slechts dwaasheden tot stand". Hij riskeerde een soort Don Quichote te zijn. Lijkt het niet op "donquichotterie" om de hedendaagse wereld nederigheid, gehoorzaamheid, zuiverheid, onthechting, naastenliefde te onderwijzen? De wil van God was voor hem het enige werkelijk redelijke en zo was hij ook in staat om langzamerhand de reden in te zien van wat onredelijk was, Gods wil. De wil van God krijgt vaste vorm op een welbepaalde plaats en onder een welbepaalde gedaante in deze wereld: met een lichaam. Het lichaam van Christus is in zijn Kerk gebleven. Daarom kan de gehoorzaamheid aan de wil van God niet gescheiden worden van de gehoorzaamheid aan de Kerk. Enkel wanneer ik mijn eigen opdracht situeer in de gehoorzaamheid t. o. v. de Kerk heb ik de zekerheid dat ik mijn eigen idee niet verwar met de wil van God, maar dat ik daarentegen echt zijn oproep volg. Daarom waren voor Josemaria Escriva de gehoorzaamheid aan en de eenheid met de kerkelijke hiërarchie steeds de voornaamste criteria van zijn missie. De Kerk is geen systeem gebaseerd op macht; zij is geen systeem van bevoegdheden; zij is geen vereniging met godsdienstige, sociale of morele doeleinden die de beste manier voorschrijft om ze te bereiken en die ze eventueel vervangt door andere, meer geschikte doeleinden. De Kerk is een sacrament. Dat betekent dat zij zichzelf niet toebehoort. Zij realiseert niet haar eigen werk, maar het werk van God. Zij is verbonden met de wil van God. De sacramenten vormen strikt genomen de grondslag van haar leven. Bovenaan de sacramenten staat de Eucharistie waarin de lichamelijke tegenwoordigheid van Christus ons op de meest rechtstreekse wijze raakt. Daarom betekende het deel uitmaken van de Kerk voor de zalige Josemaria in de eerste plaats leven van de Eucharistie. Hij heeft de Eucharistie in al haar dimensies liefgehad en uitgeroepen : aanbidding van de Heer die op sacramentele wijze onder ons aanwezig is; gave waarin Hij zich voortdurend aan ons blijft aanbieden; als offerande in overeenstemming met dit woord: "Slachtoffers en gaven hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt voor Mij een lichaam bereid" (Heb. 10, 5; cf. Ps. 40, 6-8). Christus kan zich aan ons als gave aanbieden omdat Hij zichzelf heeft geofferd. Hij geeft zich als zoenoffer omdat Hij de uittocht van de liefde heeft gemaakt. Wij zullen enkel gelijkvormig worden aan het beeld van de Zoon als wij binnentreden in deze exodus van de Liefde, als wij offerande worden.Er is geen Liefde als men niet door het Lijden gaat dat ons omvormt en ons opent. Toen Josemaria als tweejarige zwaar ziek werd en de artsen hem opgegeven hadden, besloot zijn moeder hem op te dragen aan Maria. Langs onbegaanbare wegen bracht zij haar kind naar het mariaal heiligdom van Torreciudad om hem aan de Moeder van de Heer aan te bieden opdat zij zijn moeder zou worden. Josemaria Escriva heeft zich heel zijn leven onder de mantel van Onze-Lieve-Vrouw geweten, die een moeder voor hem was. In zijn kantoor, tegenover de deur, hing een afbeelding van Onze-Lieve-Vrouw van Guadalupe. Telkens wanneer hij zijn werkkamer binnenging, viel zijn eerste blik op deze afbeelding. Ook zijn laatste blik was voor haar. Voor zijn dood kon hij nog maar net zijn werkkamer binnengaan om een laatste blik op de afbeelding van zijn Moeder te richten voor de dood hem velde. Toen hij stierf begonnen de klokkenjuist het angelus te luiden om het flat van Maria aan te kondigen en de genade van de menswording van de Zoon, onze Verlosser. Onder dit teken dat aan de oorsprong van zijn leven lag en waar hij zich altijd heeft door laten leiden, is hij naar de hemel gegaan. Wij willen de Heer danken voor deze getuige van het geloof van onze tijd, voor deze onvermoeibare verkondiger van Zijn wil. Wij bidden: "Heer, maak dat ook ik zou zien! Maak dat ook ik uw wil zou kennen en vervullen". Amen.
Kardinaal Jozef Ratzinger
Prefect van de Congregatie voor de Geloofsleer